Een guller persoon dan mijn vader moet ik nog tegenkomen. Opgegroeid in een gezin dat het niet breed had, nam hij zich al jong voor: ik wil nooit meer arm zijn. Daar heeft hij hard voor gestudeerd en gewerkt. De zeevaartschool afwisselend met maanden, jaren, op de grote vaart.
Op het brommertje van Rotterdam naar Schiphol, om het vak van verkeersleider te leren.
Heen en weer naar Limburg omdat ze hem bij Eurocontrol graag wilden hebben.
Nee, arm is hij nooit meer geweest en hij deelde graag.
Altijd al en met alles? Dat niet. Ik kan me nog een turnuitvoering herinneren waarvoor ik niet de zo vurig gewenste echte turnbroek kreeg, maar het moest doen met een zwarte dikke panty. Als elfjarige heb je dan echt het idee dat iedereen dat ziet.
Royaal met complimenten was hij vroeger ook niet. Als je die wilde, moest je ze verdienen. Bijvoorbeeld door goede cijfers te halen. En had je een acht, dan was het: ‘Waarom heb je geen negen?’
Maar hoe ouder, hoe milder. Zat hij trots te glimmen bij de diploma-uitreikingen van zijn kleinkinderen. Een negen of een vijf, het maakte niks meer uit.
Hou ouder, hoe vrijgeviger. Als hij iets kon doen om het iemand naar de zin te maken deed hij dat. Daar werd ie blij van. Een flink gevuld glas wijn noemen wij een Gertje. Bij elke verjaardag en elk huwelijksfeest zaten wij al te wachten op zijn: ‘Neem maar lekker veel van alles!’.
Wat ik daarvan meegenomen heb?
Dat ik ook probeer de dingen te doen, waar anderen blij van worden. Gul te zijn. Juist met complimenten. Met tijd, met aandacht, met liefde, met mijn lach. Omdat ik het net als mijn vader fijn vind om te delen. En omdat iedereen dat verdient.